Mijn doel met deze brief is Eikonikon te overtuigen om Kees’ artikelen aan te passen en er betere voor in de plaats te zetten, om te beginnen met deze open brief.
Reactie op “Ikonen, een introductie”.
1) Van Veen noemt iconen steeds een gebedsmedium.
Bijvoorbeeld: “de icoon wordt geschilderd om te dienen als, is bedoeld als
gebedsmedium, de ware bestaansreden van de icoon is het gebed”. Het is een
raadsel waarom op deze plek, in een inleiding over iconen, dit gesteld moet
worden. De term “gebedsmedium” schrijft namelijk met nadruk en eenzijdig voor
wat we met iconen moeten doen: bidden. Dit is enorm belerend, gebrekkige en dus
onjuiste informatie. Want het is ook gewoon om iconen met een buiging te
vereren, met een kaarsje en een lichtje te verlichten, aan te raken, te kussen,
te bewieroken en rond te dragen in processie. Dus in het gebruik is een icoon
zoveel meer dan een crucifix. Dat is pas een echt gebedsmedium. De icoon is
echter een onbegrijpelijk wonder, een heilig mysterie. We kunnen het best de
bredere termen blijven gebruiken als: verbindingsmiddel, contactmiddel,
overbruggingsmiddel, venster, doorgeefluik, sluis of passage, tussen onze en de
eeuwige wereld en vice-versa.2) Van Veen gebruikt de term “iconen schrijven”. Dit werd onlangs door David Coomler overdreven, geaffecteerd (affectuated) genoemd. In Eikonikon 118 heeft Wim Vermeulen reeds gewezen op deze fout als we iconenschilderen zo uit Russisch en Grieks vertalen.
3) Waarom heeft in het artikel Christus in de vorm van een schriftrol “het Woord” in de hand op de Paasicoon? Christus wordt zelf ook het Woord genoemd, en daarom is de formulering hier ongelukkig.
4) Het westen van Europa zou vóór het schisma van 1054 iconen gebruikt hebben. Dat is zeker niet het geval geweest.
5) Van Veen beweert dat als iconen als “meditatief concentratiepunt” gebruikt worden in niet-Byzantijnse kerken, ze er niet minder om gewaardeerd worden. Wie zijn ogen gebruikt in orthodoxe kerken kan het grote verschil zelf vaststellen.
6) Er staat: “in de eerste eeuwen noemde men alles icoon: van miniaturen tot fresco’s en medaillons.” Maar dat gebeurde niet alleen in de eerste eeuwen. Nog steeds, tot op de dag van vandaag, worden de afbeeldingen op miniatuur, fresco en medaillon, ondanks dat ze niet van het traditionele materiaal (hout, lijm, krijt, linnen, tempera) zijn, maar wel de juiste, vereerde afbeelding laten zien, iconen genoemd.
7) Waren volgens Van Veen een aantal grote kunstenaars onder de iconenschilders “meestal kloosterlingen”? Dat is niet te bewijzen met namen. De iconenschilderkunst van Kreta vanaf 1400 wijst juist meest op leken. Nog een andere context wijst op het tegendeel, nl. toen de Russische iconenschilders toch vrij laat in de geschiedenis, op het Stoglav-concilie van 1551, aangespoord werden om geestelijk en lichamelijk zuiver te leven, “anders moesten ze maar trouwen”. Dus kloosterlingen? … en bij pover schilderwerk niet zeggen: “Dit is ons beroep en we moeten ook eten”.
8) Iconen worden volgens Van Veen nooit gesigneerd. Maar zie het artikel in Eikonikon 114 “Signeren de Grieken?” waar menig signeren vanaf de 15e eeuw is bewezen. Men kan ook, nog vroeger, Macedoniërs, Serven en Egyptenaren noemen, die in oude tijden hun iconen signeerden. In Rusland signeerde Ushakov.
9) De kleuren van de oplichtingen zouden in Van Veens uiteenzetting over het effect van de opeenstapeling van lichten als het ware versmelten “en nieuwe kleuren doen ontstaan”. In ieder geval gebeurt dit niet op Griekse, Servische en Koptische iconen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten